Tijd om ons eens onder te dompelen in de interessante kampeergeschiedenis. In meerdere afleveringen blikken we terug op hoe het allemaal begon. In aflevering 11 vertelt onze technisch expert en kampeercoryfee Joop Stam hoe het kamperen voor hem allemaal begon.
Zo begon het…
“Kamperen was in de jaren 50, buiten de padvinderswereld, een bijna onbekend fenomeen. Wij padvinders verbleven natuurlijk niet op een commerciële camping. Dat stuk volksrecreatie bestond nog niet echt. Nee, we kampeerden op een van elk comfort of sanitair gespeend terrein in of bij een bos. Op de fiets, in uniform reden we richting kamp. Met op de bagagedrager een deel van het keukengerei en de patrouilletent. In een plunjezak één deken, tandenborstel, zeep, handdoek, kamptenue en één verschoning.
Om een week te kunnen kamperen, diende er aangepakt te worden. Per patrouille de tent opzetten en een keuken afpalen. Afgezet met wit lint en ingericht met kookplaats, gesjorde rekken voor pannen en canvas waterzakken. Het toilet (latrine genaamd) moesten we bouwen. Dat was een sleuf in de grond, een rek om op te zitten en een schep om de worp na gedane arbeid af te dekken.
Pot op het houtvuur
Elke patrouille kookte zijn eigen pot op een houtvuur. De pannen werden aan de buitenkant ingesmeerd met groene zeep. Anders kreeg je de roetaanslag er daarna met geen mogelijkheid meer af. Het ontbijt bestond uit thee en havermout pap, zo dik dat de lepel er rechtop in bleef staan. Het middagmaal bestond uit aardappels, groente en vlees. De kunst was om het gaar te laten worden zonder het aan te branden. We mochten het daarna zelf opeten en tot slot moest de afwas nog gedaan worden. Slaapzakken waren toen nog niet uitgevonden, luchtbedden ook niet. Alleen het grondzeil scheidde mens van bodem.”
In aflevering 12 vertelt Joop hoe hij met zijn familie kampeerde enkele kilometers stroomafwaarts van huis langs de Lek. De vorige afleveringen kan je hier teruglezen.